Het Rijks in Nijmegen: Veel goeds dankzij NPO-gelden, maar incidenteel geld maakt ook onzeker
De vmbo-school Het Rijks in Nijmegen, onder leiding van directeur Twan van den Hazelkamp, heeft de afgelopen jaren flinke stappen gezet om het welzijn en de onderwijsprestaties van de leerlingen te verbeteren. Mede dankzij de gelden van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) heeft de school diverse initiatieven kunnen ontplooien die zowel de leerresultaten als het welbevinden van de leerlingen ten goede komen.
"Het gaat goed met de school, maar er zijn zeker nog uitdagingen", zegt Van den Hazelkamp. Met name op het gebied van taal- en rekenvaardigheden blijven er zorgen bestaan. En dan is het lastig dat scholen afhankelijk zijn van incidenteel geld.
TWAN: Mijn naam is Twan van den Hazelkamp. Ik ben
locatiedirecteur van Het Rijks VMBO in Nijmegen,
een vmbo-school voor vmbo-basis, -kader
en theoretische leerweg.
TWAN: Ik zeg altijd een beetje populair: Een docent is geen
duizenddingendoekje. Als je een taak serieus wil uitvoeren,
moet je daar voldoende tijd en ruimte voor hebben.
TWAN: Wij hebben er dus voor gekozen om veel taken
die in scholen bij docenten normaal belegd zijn bij
onderwijsondersteuners neer te leggen,
die zich daar volledig op kunnen richten.
LIV: Ik ben Liv Hageman en ik werk als leerlingbegeleider,
in combinatie met OOP co-mentor. Een OOP co-mentor
is iemand die samen met een andere
mentor, verantwoordelijk is voor drie klassen.
LIV: En daar heb je heel veel contactmomenten, want
ik heb bijvoorbeeld geen lessen die ik geef.
Ik ben heel erg vrij in mijn planning en rooster wat ik
kan doen, dus ik heb heel veel... Ik kan heel veel acute
dingen oppakken. Stel, er is iets aan de hand, ik kan heel snel
eigenlijk gaan handelen en in gesprek gaan met de leerlingen.
LIV: Je merkt dat als je vanaf het begin
investeert in die band als mentor, dat ze gewoon met veel meer
zelfvertrouwen ook hier rondlopen. En natuurlijk loop je wel
eens ergens tegenaan, maar dan hebben ze wel het gevoel dat
ze bij iemand terechtkunnen. En ik vind het gewoon heel mooi
dat ik dat als OOP co-mentor kan bereiken bij ze eigenlijk,
dat ze dat gewoon... dat ze langs kunnen lopen.
JULIAN: Mijn naam is Julian van Stee en namens Het Rijks
ben ik Rijkeschooldag-coördinator. We hebben gedurende een
week ongeveer twee, drie activiteiten per week we en
organiseren drie keer per week het ontbijt voor onze leerlingen.
JULIAN: We organiseren gewoon eigenlijk allerlei dingen,
waardoor de leerlingen denken dat de schooldag ook
daadwerkelijk leuker wordt voor ze.
JULIAN: Je merkt met de interactie die we hebben
met deze leerlingen dat dat heel goed werkt,
dat je niet alleen maar bezig moet zijn met lesgeven en
systemen, maar dat je ook moet laten zien dat school ook leuk
kan zijn. En als je dat hebt, dus als je hun vertrouwen hebt dat
school leuk is, dan weet je eigenlijk: dan gaat de rest
van de schooldag een stuk makkelijker.
JULIAN:
Zelf ben je eigenlijk altijd een mediator op school.
Je bent een mediator tussen leerlingen en andere
leerlingen, of tussen leerlingen en sommige andere docenten.
JULIAN: Je probeert eigenlijk altijd te zien:
wat voelt een leerling op dit moment?
Of te vragen: Wat voel je op dit moment?
Vinden ze lastig om op te antwoorden,
maar alleen al door die vraag te stellen,
kan iemand zich al fijner voelen.
JULIAN: Ik denk de school die die vraag durft te stellen,
de vraag durft te stellen 'hoe voel je je?' is een school die echt
nadenkt over haar leerlingen en zich echt bekommert over
hetgene wat ze aan het doen zijn.
Eérst welzijn, daarna leerprestaties
Het Rijks heeft de afgelopen jaren hard gewerkt aan het bevorderen van het welzijn van de leerlingen. Na de lockdowns heeft de school extra nadruk gelegd op sociaal-emotionele ondersteuning. “Je moet eerst zorgen dat de leerlingen zich fijn en veilig voelen, en dat er rust is in de tent”, legt Van den Hazelkamp uit. “Pas daarna kun je echt werken aan de leerprestaties.”
Een van de interventies is de inzet van Bindkracht10, een sociaalwerkorganisatie die jongerenwerkers inzet binnen de school. Deze jongerenwerkers organiseren diverse activiteiten en bieden individuele ondersteuning aan leerlingen, wat heeft bijgedragen aan een prettige sfeer in de school. “Het is niet je mentor, het is niet je ouder, maar het is toch iemand die je kan adviseren”, ligt Van den Hazelkamp toe. “Je bent niet op de een of andere manier van de jongerenwerker afhankelijk. En dat maakt dat je andere gesprekken kunt voeren.”
Daarnaast heeft Het Rijks extra activiteiten geïntroduceerd om het welbevinden van de leerlingen te bevorderen. Van den Hazelkamp vertelt: "De activiteiten variëren van PlayStation-middagen en gratis huiswerkbegeleiding tot graffiti workshops, en zijn gebaseerd op de wensen van de leerlingen. “Laatst hadden we bijvoorbeeld 'NECday', waarbij leerlingen in rood-zwart-groene outfits naar school mochten komen toen NEC de bekerfinale had gehaald. “Er was een sportontbijt met de wethouder van sport erbij, en leerlingen konden op de foto met de NEC-mascotte. Dit zijn toch het soort dingen dat je onthoudt van je middelbareschooltijd.”
Co-mentorschap en de coördinatiekamer
Ook is er extra ondersteuning door middel van co-mentorschap, waarbij onderwijs ondersteund personeel een deel van de mentortaken uitvoert. Dat verlicht de werklast van docenten, en zorgt voor meer contact met leerlingen en ouders.
Daarnaast is door de NPO-gelden een vaste bemensing van de coördinatiekamer en time-out op gang gekomen. Dat is een plek met een vast gezicht waar je direct terecht kunt. “Of je nou een pleister nodig hebt, of er moet naar huis worden gebeld, of je hebt een gele kaart gekregen in de les, er is altijd iemand bij wie je dan terecht kunt. En omdat het een vast gezicht is, bouw je ook een relatie op. Als er dan wel een keer een moeilijk gesprek gevoerd moet worden, helpt dat. En het zorgt ook voor heel veel rust bij je personeel", legt hij uit.
Jesse van Bijnen – pedagogisch medewerker coördinatiekamer:
“Ik neem de tijd om de situatie te onderzoeken en zorg dan dat deze, het liefst in één keer, op een passende manier wordt afgehandeld. In mijn rol heb ik een mooie uitgangspositie om met leerlingen het gesprek aan te gaan, omdat ik weinig tot geen beslissingsbevoegdheid heb en daarmee niet wordt gezien als autoriteit. Ik ben dus eigenlijk iemand binnen de school die zo onpartijdig mogelijk luistert naar ieders verhaal en betrokkenen weer samenbrengt.”
“Het gedrag van een leerling wordt regelmatig als negatiefs gezien door mijn collega’s, terwijl er vaak een hulpvraag onder ligt. Door alle taken en randzaken die de docenten door het jaar heen te doen hebben, blijft er voor hen te weinig tijd over. Daarom is het fijn dat ik tijd, ruimte en energie heb om dit proces aandacht te geven.”
Subsidie basisvaardigheden: een mooie opvolger van de NPO-gelden
Een van de grootste uitdagingen voor Het Rijks, is het inhalen van de taal- en rekenachterstanden. Van den Hazelkamp merkt op dat deze achterstanden deels te wijten zijn aan de lockdowns tijdens pandemie, maar dat die ook al vóór de pandemie aanwezig waren. Het NPO heeft geholpen om deze achterstanden aan te pakken, maar het is een langdurig proces. “Het vraagt om een structurele aanpak en continue inzet om deze basisvaardigheden op het gewenste niveau te krijgen.”
Van den Hazelkamp is daarom blij dat de NPO-gelden zijn opgevolgd met de subsidie Basisvaardigheden. Die zet de school onder andere in voor de organisatie van bijspijkeruren voor taal en rekenen, en voor de oprichting van een schoolbibliotheek in samenwerking met de openbare bibliotheek in het schooljaar 2024-2025.
Achterstanden oplossen vraagt een structurele aanpak
“Met de NPO-gelden konden we eerst de sociale uitdagingen aanpakken. Dat moet je eerst op orde hebben, voordat het lukt om de taal- en rekenvaardigheden aan te pakken. Voor dat eerste hebben we echt twee jaar nodig gehad, en ik denk dat we voor het tweede misschien wel vijf jaar verder zijn, voordat dat merkbaar beter is.”
Op dit punt is Van den Hazelkamp kritisch op de subsidies: “Er is vaak een grote bak geld beschikbaar, voor korte tijd. Ik zou het beter vinden als dezelfde hoeveelheid geld over een langere periode zou kunnen worden uitgesmeerd. Want gedragsverandering en organisatieverandering kost tijd, en daar zijn die subsidies niet voor bedoeld.
"Een ander groot punt is de tijd en energie die erin gaat zitten om subsidies aan te vragen en te verantwoorden", aldus Van den Hazelkamp. “Wij hebben binnen ons bestuur een werknemer die zich fulltime met subsidies bezighoudt.”
Grenzen van financiële middelen
"Toen ons NPO-budget op was, waren de problemen nog niet opgelost. Het probleem met tijdelijke financiële injecties is dat ze geen duurzame oplossingen bieden", vertelt Van den Hazelkamp. Hij pleit daarom voor een meer gestructureerde aanpak waarbij scholen meer tijd krijgen om veranderingen door te voeren. "Je kunt op dit moment beleid maken voor maximaal drie jaren en daarna weet je het niet. De basisvaardigheden moeten voor 2025 weer op orde zijn en eigenlijk staat de hoeveelheid geld die daarvoor beschikbaar is, daartoe niet in verhouding", benadrukt hij. "Ik zie de toekomst zonnig tegemoet. Maar ik vind het een groot risico, dat zoveel subsidies niet structureel ingebed worden", stelt hij.
Kijk op onderwijs is blijvend veranderd
De afgelopen twee jaar hebben Van den Hazelkamp en zijn team waardevolle lessen geleerd. "De lockdowns en NPO hebben mijn kijk op de organisatie blijvend veranderd", vertelt hij. Door een andere kijk op welke taken wel en niet bij docenten moeten worden belegd, en welke je ook bij andere mensen kunt neerleggen, is de werkdruk omlaaggegaan, en het werkplezier omhooggegaan.
Het Rijks blijft zich inzetten om een ondersteunende en stimulerende leeromgeving te bieden voor alle leerlingen. "Wat herinner jij je nog van de middelbare school? Niet zozeer de lessen Duits, wiskunde of aardrijkskunde, maar wel de leuke dingen die je hebt gedaan, de mooie herinneringen aan je vrienden’’, aldus Van den Hazelkamp. Hij blijft dus streven naar een holistische benadering van onderwijs, waar leerprestaties en sociale ontwikkeling hand in hand gaan.